17.2.09

Stanza's van Dzyan: Stanza I en II





Stanza I:

  1. “De eeuwige Moeder, in haar immer onzichtbare gewaden gehuld, had weer zeven eeuwigheden lang gesluimerd.

  1. De tijd was niet, want hij lag slapende in de oneindige boezem van de duur.

  1. Het universele Denkvermogen was niet, want er waren geen Ah-Hi om het te bevatten.

  1. De zeven wegen tot zaligheid waren niet. De grote oorzaken van het lijden waren niet, want er was niemand om ze te verwekken en er in verstrikt te raken.

  1. Duisternis alleen vulde het grenzeloze Al, want Vader, Moeder en Zoon waren andermaal één, en de Zoon was nog niet verrezen voor het nieuwe wiel en zijn pelgrimstocht daarop.

  1. De zeven verheven Heren en de zeven Waarheden bestonden niet meer, en het Heelal, der Noodzaak zoon, was in Paranishpanna verzonken om door dat wat is en toch niet is te worden uitgeademd. Niets was.

  1. De bestaansgronden waren ter zijde gesteld; het zichtbare, dat was, en het onzichtbare, dat is, rustten in het eeuwige niet-zijn – het Ene Zijn.

  1. De Ene Bestaansvorm alleen breidde zich grenzeloos, eindeloos, oorzakeloos uit, in droomloze slaap; en het leven pulseerde onwetend in de universele ruimte, door het alomtegenwoordige, dat door het geopende oog van de Dangma bespeurd wordt.

  1. Doch waar was de Dangma, toen de Alaya van het Heelal in Paramârtha was en het grote wiel Anupâdaka was?


---------



Vergelijk deze eerste Stanza met de eerste van de drie gronddenkbeelden van de Geheime Leer:

“Een alomtegenwoordig, Eeuwig, Grenzeloos en Onveranderlijk BEGINSEL, waaromtrent elke bespiegeling onmogelijk is, daar het boven het menselijk denkvermogen staat en door menselijke benamingen of vergelijkingen slechts verkleind kan worden. Het ligt buiten het bereik en het domein der gedachte en is, zoals de Mândukya zegt,’ondenkbaar en onuitsprekelijk’. “

“Weer”: in het eerste vers geeft onmiddellijk de sleutel van het voortdurend verschijnen en opnieuw-verschijnen van zonnestelsels, werelden, mensen, enz.; steeds terugkerende kringlopen van verschijnen en verdwijnen, geen eerste begin uit het niets.

“Zeven eeuwigheden”: Het woord eeuwigheid heeft niet de christelijke betekenis van: “voor altijd en altijd”, maar eeuwigheid en onsterfelijkheid betekenen beide “het bestaan tot het einde van de Kalpa”.

Een Kalpa is een tijdsperiode, een Mahâ-Manvantara of een Dag van Brahmâ, 4.320.000.000 mensenjaren. Maar deze eerste Stanza verwijst naar het Leven van Brahmâ, vandaar zeven eeuwigheden. H.P.B. zegt: ( G.L. p. 238) “De getallen van de Grote Kalpa zijn ons niet bekend en het is ons niet geoorloofd de duur van onze kleinere Yuga’s behalve bij benadering, openbaar te maken… Wij weten niets van de juiste tijd, waarop de ontwikkeling en vorming van onze kleine Aarde een aanvang nam. Het is ons daarom niet mogelijk haar leeftijd te berekenen, tenzij wij eerst de tijd van haar geboorte weten – die de Leraren ons echter tot dusver onthouden.” Maar één Eeuwigheid is één zevende van de leeftijd van Brahmâ. De zevende Eeuwigheid is het eind van de grote Pralaya, het begin van de Manvantara, de manifestatie, de geboorte.

“Tijd en duur”. De Theosofie maakt een duidelijk onderscheid tussen deze begrippen. “De tijd is slechts een begoocheling, op onze reistocht door de eeuwige duur, door de opeenvolging van onze bewustzijnstoestanden veroorzaakt; en hij bestaat niet, waar er geen bewustzijn bestaat, in hetwelk die begoocheling kan worden gewekt”, zegt H.P.B. (G.L. I, p.42) en de G. de P. zegt in zijn “Fountain – Source of Occultisme”, p. 214: “Tijd is slechts een droombeeld van het menselijk voorstellingsvermogen tegen de achtergrond van de eeuwige Duur… “
Duur: “Eén van de drie aspecten van de ongemanifesteerde Godheid, waarvan de andere twee Ruimte en Beweging zijn”.






In antwoord op een vraag over deze aangelegenheid zegt H.P.B. ”De Duur is; hij heeft begin noch einde. Hoe kunt ge datgene wat noch begin noch einde heeft tijd noemen? Duur is zonder begin en eindeloos, tijd is eindig. Tijd kan worden verdeeld, Duur – althans in onze wijsbegeerte – niet.” Toen haar gevraagd werd: “Wat is het bewustzijn dat tijd waarneemt? “, antwoordde zij: “Hier wordt bewustzijn alleen op onze planeet bedoeld, niet het eeuwige goddelijke bewustzijn, dat wij het Absolute noemen.”

(Een belangrijk punt; zij verklaart later, dat strikt genomen de uitdrukking “Absoluut” in dit verband niet juist is, de uitdrukking moet zijn Absoluutheid. “Ge kunt Parabrahman niet het Absolute noemen!”)

“Het universele Denkvermogen”. Het goddelijke Denkvermogen is voordat differentiatie plaats heeft. Houdt in herinnering, dat hoe ge het ook noemt, elk van deze voorstellingen haar meest metafysische, meest stoffelijke en ook tussenliggende aspecten heeft.” “Denkvermogen betekent toestanden van bewustzijn, verzameld onder de woorden: Gedachte, Wil, Gevoel.”

“AH-HI”. Hemelse wezens, de zeven logoïsche Stralen van de ene Straal. Zij komen eerst tot aanzijn bij de eerste straling van het universele Denkvermogen.”In antwoord op de vraag: “Zijn de Ah-Hi in voorgaande Manvantara’s mensen geweest of zullen zij dit worden?” Luidt de ondubbelzinnige verklaring: “Ieder levend wezen van welk soort dan ook, was, is, of zal een menselijk wezen worden, in de een of andere Manvantara… Zij bestaan niet langer in deze Manvantara, zij zijn lang geleden Planeetgeesten geworden, zonne-, maan- en tenslotte reïncarnerende ego’s want zij zijn de gezamenlijke schare van geestelijke wezens… de Ah-Hi zijn de vlam, van waaruit stralen voortkomen, die steeds meer gedifferentieerd worden bij het verder afdalen in de stof, totdat zij tenslotte onze wereld bereiken, met haar talrijke biljoenen bewoners en bewuste wezens…”

“Duisternis”. “Het onbekende principe dat de kosmische ruimte vult…”. Het is de “Duisternis op het aangezicht van de Diepte”in Genesis; “Diepte” betekent hier “de heldere zon van de Donkere Vader – Ruimte. Duisternis is absoluut licht, geest, negatief. Licht is stof – positief.” (Zij voegt er later aan toe, dat de uitdrukking Duisternis liever wordt gebruikt dan Chaos, hoewel zij hetzelfde betekenen, wegens het gevaar dat “Chaos” wordt uitgelegd in het menselijke vlak.)







“Vader, Moeder en Zoon waren andermaal één“: “Het betekend, dat de drie Logoï – de ongemanifesteerde “Vader”, de half-gemanifesteerde “Moeder” en het Universum, hetwelk de derde Logos is in onze filosofie, gedurende de Pralaya andermaal één waren. Gedifferentieerde essentie was weer één geworden.  De gedifferentieerde “Vader, Moeder en Zoon” is het tegenbeeld van het Christelijke beeld: Vader, Zoon en Heilige Geest. Wij moeten oppassen, dat wij abstracte begrippen niet vermenselijken, door deze uitdrukkingen verder uit te leggen...”

“Wiel”: op zichzelf betekent dit een wereld of globe. De ouden, die de uitdrukking in die zin gebruikten, beseften dat de aarde een bol was, geen plat vlak, zoals in de middeleeuwen werd geleerd, en dat zij wentelde. De “Oudere Wielen” zijn de oerpatronen; de kleinere wielen zijn onze sferen van ervaring, dat wil zeggen ons leven op aarde.

“Paranishpanna” is de absolute volmaking, die alle wezens zullen bereiken aan het einde van een grote periode van activiteit, of Mahâ-Manvantara.

“Het Universum, der Noodzaak Zoon”: “Ons Universum” is er slechts één van een oneindig aantal universa, die alle “der Noodzaak zonen” zijn, omdat zij schakels zijn in de grote kosmische keten van universa… “ Zonder het gemanifesteerde universum kon er geen gebied van evolutie zijn.

“Uitademing”: De Grote Adem is de voortdurende beweging van het universum, de Dagen en Nachten van Brahmâ, het perpetuum mobile, waarnar door geleerde en filosofen zo gezocht is. Brahmâ, de derde Logos, ademt uit en de zonnestelsels, universa, enz. worden geboren. Brahmâ ademt in en al het gemanifesteerde verdwijnt in de slaap van Pralaya, wanneer “NIETS IS” .

“Niet-ZIJN”: Er werd haar gevraagd of het zijnde en zijn hetzelfde waren. Het Zijnde of Sat is niet bestaan, want bestaan kan slechts van toepassing zijn op verschijnselen, nooit op het oorzakelijke noumena, want de woordafleiding zélf is in tegenspraak met zo’n bewering. Het zijnde is niet zijn, want het is even goed niet-zijn. Wij kunnen het niet begrijpen, want ons verstand is beperkt en onze taal is nog beperkter en aan nog meer voorwaarden gebonden dan ons verstand. Hoe kunnen wij daarom aan datgene uitdrukking geven wat we ons slechts kunnen voorstellen door een reeks ontkenningen?






“Dangma”: Dangma betekent een gelouterde ziel, de hoogste Adept.

Alaya”: “De universele Ziel; de basis of wortel of bron van alle schepselen… Anima Mundi.”

“Paramârtha”: Het Absolute Zijn en Bewustzijn, die Absoluut Niet-zijn en Onbewustzijn weergeven.

Anupâdaka”: Ouderloos, omdat zij de directe uitstralingen zijn van datgene wat noch Vader, noch Moeder is, doch de ongemanifesteerde Logos.

---------


Als we nu Stanza I herlezen en daarbij houden we de verduidelijkingen van H.P.B. in gedachten.

Lees de verzen bij voorkeur hardop. Er werd in oude leringen veel belang gehecht aan het geluid van woorden, en merk op hoe prachtig H.P.B. de nadruk legt op hetgeen zij vertelt, door haar woordkeus “Niets was”.

(Gedeelten tussen aanhalingstekens zijn uit H.P.B.’s Collected Writings Vol. X., “Transactions of the Blavatksy Lodge”, uit haar “Geheime Leer” deel I; ook uit G. de P’s “Glossary”, enz. Gelieve er nota van te nemen dat wij slechts vluchtig zijn ingegaan op haar commentaren op deze Stanza. Er zijn 47 bladzijden met discussies alleen over deze Stanza in Volume X van de Collected Writings en 18 bladzijden in de Geheime Leer. Onnodig te zeggen dat deze bestudeerd kunnen worden.)


----------------




Stanza II

1. “… Waar waren de Bouwers, de lichtende zonen van de Manvantarische ochtend? … In het onbekende duister in hun Ah-Hi Paranishpanna. De verwekkers van vorm uit niet-vorm – De wereldwortel – De Devamâtri en Svabhavat, rustte in de gelukzaligheid van het niet-zijn.

2. …Waar was de stilte? Waar waren de oren om haar te vernemen? Nee, er was zomin stilte als geluid; niets dan de stoorloze eeuwige adem, die zich zelf niet kent.

3. Het uur was nog niet aangebroken; de straal was nog niet in de Kiem geflitst; de Mâtripadma was nog niet gezwollen.

4. Haar hart had zich nog niet geopend voor de ene straal om in te gaan en dan als drie in vier in Mâyâ’s schoot te vallen.

5. De zeven zonen waren nog niet geboren uit de webbe des Lichts. Duisternis alleen was vader-moeder, Svabhavat; en Svabhavat was in duisternis.

6. Deze beide zijn de Kiem, en de Kiem is één. Het Heelal was nog in de Goddelijke gedachte en de Goddelijke boezem verborgen…”

----------

Deze Stanza stelt de toestand van de kosmische droom voor en zinspeelt op de gebeurtenissen die plaats hebben in de duisternis als voorbereiding voor de komende dageraad (Sri Krishna Prem). Er is nog niets verschenen, er heeft nog geen manifestatie plaats gehad, maar het leven wordt meer vibrerend.

“De Bouwers” ”zijn de werkelijke scheppers van het heelal en in deze leer, die slechts betrekking heeft op ons zonnestelsel, worden zij, als bouwers ervan, ook de “Wachters”van de zeven sferen genoemd, die esoterisch de zeven planeten zijn en esoterische ook de zeven bollen of sferen van onze keten.”

Dit brengt onmiddellijk de zevenvoudige aard van alle geopenbaarde wezens, werelden zowel als mensen, naar voren.

Een verdere vraag beantwoordend over deze bouwers legt H.P.B. uit: “Zij zijn degenen die de dingen bouwen en vormen. De uitdrukking is zowel van toepassing op de bouwer van het heelal als op de kleine globen zoals die van onze planeetketen. Het planeetstelsel wordt ons zonnestelsel bedoeld.”

Het denkbeeld dat dingen kunnen ophouden te bestaan en toch zijn, een gronddenkbeeld van de Oosterse psychologie, brengt haar vragenstellers nog meer in de war, maar H.P.B. geeft een aanschouwelijke vergelijking.”… ondanks deze tegenstrijdigheid blijft het feit in de Natuur bestaan, waarover men beter kan nadenken dan erover argumenteren.”

Zij licht een bekende paradox toe met betrekking tot chemische verbindingen. “Over de vraag of waterstof en zuurstof ophouden te bestaan wanneer zij zich verbindingen om water te vormen kan men van mening verschillen,“ maar het occultisme beschouwt de werkelijke toestand van iets, de vraag van zijn of niet-zijn. “Het bestaan als water kan voor waterstof en zuurstof een toestand van niet-zijn worden genoemd, welke een “reëler bestaan” is dan hun gasvormige toestand en dit kan enigermate de toestand aanduiden van het heelal wanneer het in ene rusttoestand overgaat, of ophoudt te zijn gedurende de “Nacht van Brahmâ…”

De onwetenden beoordelen alle dingen naar hun verschijning, en niet naar wat zij in werkelijkheid zijn, maar in het occultisme is het altijd het beste van het algemene naar het bijzondere over te gaan, niet omgekeerd.

“Devamâtri”, “Moeder der Goden”, Aditi of de Kosmische Ruimte. In de Zohar wordt zij Sephira, de Moeder der Sephiroth en Shekinah, in haar oervorm, in abscondito genoemd.”

“Svabhavat”, “In deze Stanza”, zegt H.P.B., “Ligt de wereld van betekenis verborgen van de onbevlekte ontvangenis, die thans voorgoed is gekristalliseerd tot een dogma van de Christelijke kerk, die dit metafysische denkbeeld verstoffelijkte tot iets geheel onbegrijpelijks.
Op het eerste differentiatiegebied is er geen geslacht – om deze uitdrukking gemakshalve te gebruiken – maar beide geslachten zijn in aanleg aanwezig in de oerstof.”

Raadpleeg Dr. De Purucker’s Occult Glossarium voor een duidelijke uiteenzetting van de betekenis van Svabhavat (niet te verwarren met Svabhâva, dat in deze zeven Stanza’s in het geheel niet voorkomt).

“Svabhavat is een stadium of toestand van kosmische bewustzijnssubstantie, waarin geest en stof – die fundamenteel één zijn – niet meer tweevoudig zoals in de manifestatie, maar één; datgene wat
noch enkel gemanifesteerde stof, noch enkel gemanifesteerde geest is, maar beide de oorspronkelijke eenheid zijn; geestelijke âkâśa; waar de geest in stof opgaat en, beide werkelijk één zijnde, “Vader-Moeder” worden genoemd, d.w.z. geest-substantie. Svabhavat daalt nimmer uit zijn eigen staat, toestand of gebeid neer, maar is het kosmische reservoir van het zijn, wat door de tegenwoordige wetenschap de “energieën” of “krachten” van de universele natuur worden genoemd.”


“De Grote Adem”. Op het stoffelijk gebied gelijk aan beweging, ruimte en duur, met zijn nooit-eindigende hartslag, vormt de kracht van de begeerte die – uiteindelijk, maar niet in deze Stanza- de manifestatie teweegbrengt.

Mâtri-Padma”- de Moederlotus; de lotus is het symbool van de kosmos.

Het Zaad”- is een figuurlijk gebruikte uitdrukking. Het Zaad is overal, zoals de cirkel, waarvan de omtrek nergens is en het middelpunt overal… de ongeopenbaarde natuur, de gehele scheppende kracht.

“De Zeven Zonen”
zijn de scheppers van ons zonnestelsel en in het bijzonder van onze planeetketen.

Literatuur:
“De Geheime Leer: deel I en H.P.B. ’s ‘Collected Writings’, deel X; G. de P’s “Occult Glossarium”en Sri Krishna Prem’s “Man the Measure of All Things”.

Het is belangwekkend op te merken, dat deze zelfde uitdrukking van Aristoteles die Prem gebruikte als titel voor zijn boek, ook door H.P.B. werd gebruikt (Vol. XI Collected Writings) waar zij met nadruk verklaart: “En het is zeker dat Aristoteles met het woord “Mens”niet de uiterlijke vorm van vlees en been bedoelde!”( pag. 451)

Tussen twee haakjes Sri Krishna Prem was geen Hindu, maar een Engelsman, Ronald Nixon, die in de eerste wereldoorlog oorlogsvlieger was, zijn graad als MA haalde te Cambridge en toen naar India ging om geestelijk onderricht te zoeken onder leiding van een Guru. Ondertussen was hij professor in Engels aan de universiteiten van Lucknow en Benares en werd op zijn beurt leraar in geestelijke zaken.

(Uit: Werkboek Theosofie 1985: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)



-------------------------------------------------------------------------

15.2.09

Occult Woordenboek

Online een woord opzoeken voor uitleg kan nu ook online in het occulte woordenboek

Daarna eenvoudig op het betreffende gezochte 'woord' klikken, voor een uitleg.

Translate